Vraag over het gebruik
Andere vraag

Interesse?

Wenst u meer nieuws, praktische informatie en wetgeving over welzijn op het werk, milieu en arbeidsgeneeskunde?

Meer of andere bedrijventerreinen?

Nieuws - 31/07/2024
-
Auteur(s): 
Joris De Vroey


In Vlaanderen is het een hele uitdaging geworden om verantwoorde locaties te vinden voor gemengde economische bedrijvigheid, kantoorontwikkeling en kleinhandel. Zal het nieuwe ‘Beleidsplan Ruimte Vlaanderen’ het vinden van geschikte terreinen bevorderen?
 

In afwachting van de beleidskaders van het ‘Beleidsplan Ruimte Vlaanderen’ (BRV) is momenteel het ‘Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen’ (RSV) nog steeds het regelgevende kader. Dat heeft geleid tot een differentiatie van bedrijventerreinen: doorgaans gemengde en specifieke regionale, maar daarnaast ook lokale bedrijventerreinen.

Het potentieel aanbod aan bedrijventerreinen, zoals dat uit het GIS-bedrijventerreinen is af te leiden, is een selectie van percelen die aangeboden worden en waarvan verwacht wordt dat ze extra ruimte voor economie vormen, maar het zegt op zich niets over de ruimtelijke bestemming. Om die reden vroeg Vlaams parlementslid Stephanie D’Hose aan minister Demir meer gedetailleerde informatie over de bedrijventerreinen die vandaag ruimtelijk bestemd zijn in Vlaanderen. Zij wilde weten hoe interessante zones (bijvoorbeeld voor industriële activiteiten) mee in rekening worden gebracht als ze voldoen aan de kernkwaliteiten van de strategische visie BRV. Hoe bepaalt Vlaanderen vandaag de strategische noden, en kan er daarvoor nog ruimte gevonden worden binnen de marge van 1.400 hectare overeenkomstig het RSV?

Wat rest er nog?

Het GIS-bedrijventerreinen wordt beheerd door VLAIO (Agentschap Innoveren & Ondernemen). Deze databank bevat ook informatie over de bezettingsgraad en het potentieel aanbod aan bedrijventerreinen. Ze wordt geactualiseerd op basis van data van de ruimtelijke bestemming, en die zijn afkomstig uit alle soorten ruimtelijke verordenende planinstrumenten. Dat gebeurt overigens automatisch en continu vanuit het DSI-uitwisselingsplatform van het Departement Omgeving.

VLAIO selecteert daarin alle juridisch-planologische bestemmingen die behoren tot de categorie ‘Industrie’ (of bedrijvigheid). Maar om bedrijvenzones in kaart te brengen zoals die werkelijk op het terrein gekend zijn, worden zones met bestemmingscategorie ‘bedrijvigheid’ nog uitgebreid met de contouren van de werkelijke gebruikspercelen met een andere bestemmingscategorie die in één blok aansluiten aan het terrein, en dus deel uitmaken van de bedrijvenzone zoals in werkelijkheid gekend. Momenteel is dat goed voor bijna 5.000 ha. Er zijn bovendien nog ruim 2.500 ha delen van de gebieden met bestemmingscategorie ‘bedrijvigheid’ die niet opgenomen zijn in het GIS-bedrijventerreinen. De totale oppervlakte uit het GIS-bedrijventerreinen van VLAIO kan dus afwijken van die van de gebieden met bestemmingscategorie ‘Industrie’ zoals weergegeven in de gepubliceerde beleidsindicator (zie hieronder in ‘Extra informatie’).

Minister Demir verstrekte deze tabel met een overzicht van de oppervlaktes van ruimtelijke bestemmingen voor bedrijvigheid op 1 januari 2024.

 

Omdat verschillende termen en categorieën in de loop der jaren zijn gewijzigd, moeten deze cijfers wel omzichtig geïnterpreteerd worden. Het onderscheid tussen regionale en lokale bedrijventerreinen werd ingevoerd naar aanleiding van de goedkeuring van het RSV in 2019, waardoor bedrijventerreinen op het gewestplan of BPA’s een andere terminologie gebruiken (zie boven) dan RUP’s. Ook maken bedrijventerreinen op het gewestplan of BPA’s een onderscheid tussen ‘gebieden voor vervuilende industrieën (I)”, “gebieden voor milieubelastende industrieën (II)” en “gebieden voor ambachtelijke en kleine en middelgrote ondernemingen (KMO)”. In sommige RUP’s worden soms “specifieke bedrijventerreinen” aangeduid, bijvoorbeeld voor kantoren of watergebonden activiteiten. De termen “lokaal/regionaal” komen dus niet één op een overeen met de terminologie uit de plannen van aanleg (“KMO / industrie”). Ze zijn niet zomaar onderling te vergelijken.

Ook de provincies zoeken ruimte

Naar aanleiding van de opmaak van het Provinciaal Ruimtelijk Beleidsplan hebben de provincies een onderzoek uitgevoerd naar beschikbare ruimte voor bedrijvigheid. Daarin gingen ze conceptueel uit van het onderscheid tussen verweefbare en niet-verweefbare bedrijvigheid, vanuit hun eigen invulling van dit begrippenkader.  Limburg, Vlaams-Brabant en Antwerpen beschikken inmiddels over een definitief vastgesteld ‘Provinciaal Beleidsplan Ruimte’, in Oost- en West-Vlaanderen is dit beleidsplanningsproces nog bezig. De provinciale berekeningen van de behoefte aan ruimte door de provincies zijn niet allemaal even actueel. In Oost-Vlaanderen en Limburg zijn in respectievelijk 2021 en 2020 geactualiseerde behoefteberekeningen gebeurd in eigen beheer. Antwerpen en Vlaams-Brabant baseren zich dan weer op onderzoek door VLAIO uit 2014, en West-Vlaanderen heeft in 2017 een behoefteberekening laten maken. Door die verschillende benaderingen zijn ook de cijfers van de provincies onderling niet uitwisselbaar of vergelijkbaar, en kunnen ze ook niet worden afgemeten ten opzichte van de actuele aanbodcijfers van VLAIO.

Geen ijzeren voorraad meer

Volgens de minister van Omgeving zijn de datasets van VLAIO de best beschikbare gegevens voor bedrijfsleiders en beleidsmakers die op korte of middellange termijn beschikbare of vrijkomende ruimte zoeken. Maar momenteel is het RSV nog steeds van kracht: aanvragen ter benutting van de 1.400 ha ‘reservepakket’ kunnen bijgevolg nog ingediend worden bij de Vlaamse regering. In de logica  van de beleidsplanning wordt voortaan echter niet meer met een ‘ijzeren voorraad’ gewerkt. Concrete noden aan nieuwe bedrijventerreinen moeten gemotiveerd worden, met toepassing van bepalingen die uit de strategische visie en de (goedgekeurde) beleidskaders komen. Om voldoende ruimte voor nieuwe bedrijvigheid te creëren moet ervoor gezorgd worden dat de bestaande bedrijventerreinen optimaal ingevuld worden, en dat er voldoende ruimte wordt bestemd. Vooraleer nieuwe ruimte in te nemen wil de Vlaamse overheid de beschikbare bebouwde en onbebouwde voorraad activeren. Bijkomend bestemmen is steeds de laatste optie.

Nieuw beleid wil meer ‘verweven’

Intussen werken oude principes van ruimtebeleid de nieuwe beleidsvisies nog vaak tegen. De meeste bedrijventerreinen zijn vandaag volgens het gewestplan bestemd als “gebieden voor vervuilende industrieën (I)”, “gebieden voor milieubelastende industrieën (II)” en “gebieden voor ambachtelijke en kleine en middelgrote ondernemingen” (KMO). Andere werden in uitvoering van het RSV aangeduid als lokaal of regionaal bedrijventerrein. Een strikte lezing van de gewestplanbestemmingen kan invulling met bedrijven uit de circulaire economie soms in de weg staan: afvalverwerking en recyclage, op- en overslag van goederen, grootschalige ICT, benzinestations, afvalverbrandingsoven/energieproductie, auto-herstelplaatsen, grootschalige drukkerijen e.d. zijn strictu sensu immers niet ‘productiegericht’. Ook het beleidsmatige onderscheid tussen lokale en regionale bedrijventerreinen spoort niet met de praktijk: ofwel strookt het niet met de bestemmingen op de meeste bedrijventerreinen, ofwel heeft het ongewenste gevolgen door nieuwe ruimte-inname en een arbitraire opsplitsing naar ‘verzorgingsgebied’ (regionale of lokale afzetmarkt). Perfect verweefbare bedrijven worden gestimuleerd om naar (afgescheiden) lokale bedrijventerreinen te verhuizen, wat in contrast staat met de milieutechnische evolutie van veel activiteiten die minder hinderlijk worden door nieuwe en verbeterde technieken.

Ook het criterium oppervlakte leidt vaak tot onlogische beslissingen: kleine hinderlijke bedrijven storen niet tussen grote industriële bedrijven, stelt de minister. Met morfologische en vastgoedkundige voorwaarden kan voorkomen worden dat de aanwezigheid van kleinere hinderlijke ondernemingen leidt tot versnippering.

Minister Demir: “De strategische visie kiest uitdrukkelijk voor ‘verweven waar het kan, scheiden waar het moet’. Dit geldt bij uitstek voor werklocaties. Veel werklocaties komen verweven voor; de ruimtelijke randvoorwaarden voor die verweving moet geoperationaliseerd worden in (een) beleidskader(s).”

In gebieden waar economische activiteiten de dominante gebruikers zijn onderscheidt het nieuwe beleid twee categorieën:

  • Gemengde economische zones, waar de aanwezige vormen van economie verweefbaar zijn met andere vormen van economie en sommige vormen van recreatie, maar niet met een woonfunctie
  • Bedrijventerreinen voorbehouden voor niet-verweefbare bedrijven die ruimtelijk gescheiden en gebufferd zijn (of kunnen worden) en daarom geschikt zijn om activiteiten met niet-remedieerbare hinder op te vangen. Voor minister Demir zijn verweefbare activiteiten enkel wenselijk op bedrijventerreinen als ze ten dienste staan van niet-verweefbare activiteiten (bijvoorbeeld ‘value added services’ of ‘value added logistics’) en deze activiteiten niet belemmeren. “De aanwezigheid van dergelijke activiteiten is geen motivatie om bepaalde hinderlijke activiteiten te weigeren. Kwetsbare activiteiten die gepaard gaan met afstandsregels worden niet toegelaten.”
 
 
Meer in senTRAL:
Bron:
  • Schriftelijke vraag nr. 513 van Stephanie D’Hose, 15 april 2024
  • https://docs.vlaamsparlement.be/pfile?id=2063911
Extra informatie: