Elke werkgever moet werkruimten, waar een explosiegevaarlijke atmosfeer kan voorkomen, indelen in verschillende zonegebieden (zones). Welke factoren spelen een rol om te bepalen of er in een ruimte gezoneerd moet worden of niet?
Om een mogelijke explosie te voorkomen, worden – in toepassing van de bepalingen van de sociale
ATEX-richtlijn 1999/92/EG – de werkruimten waar een explosiegevaarlijke atmosfeer kan voorkomen, ingedeeld in zonegebieden (zones) met een verschillende waarschijnlijkheidsgraad op een explosieve atmosfeer. Deze deelruimtes worden hierna als ‘explosiegevaarlijke’ ruimten bestempeld.
De werkgever moet het explosierisico beoordelen op basis van de waarschijnlijkheid op het ontstaan van ontstekingsbronnen in de voormelde explosiegevaarlijke zones.
Activiteitsgraad van de potentiële emissiebronnen
De waarschijnlijkheidsgraad van het ontstaan van ontstekingsbronnen in deze zones wordt in grote mate bepaald door de activiteitsgraad van de potentiële emissiebronnen in de zin dat:
- een zone 0/20 een ruimte omvat waar een explosief luchtmengsel (gas of stof) voortdurend of gedurende lange periodes of herhaaldelijk aanwezig is;
- een zone 1/21 een ruimte omvat waar een explosief luchtmengsel (gas of stof) onder normaal bedrijf waarschijnlijk af en toe aanwezig kan zijn;
- een zone 2/22 een ruimte omvat waar een explosief luchtmengsel (gas of stof) onder normaal bedrijf niet waarschijnlijk is en waar, wanneer dat toch gebeurt, het verschijnsel van korte duur is.
Ventilatieomstandigheden in de omgeving van emissiebronnen
De ventilatieomstandigheden in de omgeving van de emissiebronnen vormen tevens een belangrijke invloedsfactor. Naarmate de ventilatiegraad en de betrouwbaarheid van de ventilatie toeneemt, worden de verschillende zones immers kleiner in omvang, zozeer zelfs dat ze volledig kunnen worden opgeheven.
Zoneringsplicht van de werkgever
Als bij het onderzoek naar explosiegevaarlijke gebieden binnen bedrijfsruimten blijkt dat in de nabijheid van potentiële emissiebronnen explosieve atmosferen kunnen ontstaan, dan heeft de werkgever de plicht deze ruimten in te delen in (waarschijnlijkheids)zones op explosiegevaar, ongeacht de aan- of afwezigheid van ontstekingsbronnen. Dat volgt uit de bepalingen van Boek III, Titel 4. Ruimten met risico’s voor een explosieve atmosfeer, artikel III.4-7, § 1.
Art. III.4-7
§ 1 De werkgever deelt de ruimten waar explosieve atmosferen aanwezig kunnen zijn overeenkomstig bijlage III.4-1 in, in zones.
Met betrekking tot de afwezigheid van ontstekingsbronnen binnen gezoneerde ruimten moet behoedzaam worden te werk gegaan. Het is namelijk de taak van de werkgever om op basis van een risicobeoordeling alle potentiële ontstekingsbronnen van zowel thermische, elektrische, mechanische als chemische aard op te lijsten.
Elektrostatische ontladingsbronnen
Dat gezoneerde ruimten, die niet toegankelijk zijn voor personeel, vrij zijn van ontstekingsbronnen is te verantwoorden. Stellen dat de zones die door personeel kunnen worden betreden geen ontstekingsbronnen bevatten, is echter niet verdedigbaar. De wetgever wijst in Boek III, Titel 4, Bijlage III.4.2 A, artikel 2.3. immers op de aanwezigheid van elektrostatische ontladingsbronnen als gevolg van de kleding van het personeel.
Om dit ontstekingsrisico te voorkomen, wijst hij de werkgever op de verplichte verstrekking van ‘geschikte’ werkkledij aan de werknemers die toegang hebben tot de voormelde zones. Antistatische of ESD-kledij moet als geschikte kledij worden beoordeeld.
Art. 2.3.
Bij het vermijden van ontstekingsgevaar overeenkomstig artikel III.4-3, wordt ook rekening gehouden met elektrostatische ontladingen die van werknemers of de arbeidsomgeving als ladingsdrager of ladingsproducent uitgaan. De werknemers worden uitgerust met geschikte werkkledij van materiaal dat niet tot elektrostatische ontladingen leidt die explosieve atmosferen tot ontsteking kunnen brengen.
De wetgever wijst ons erop dat de aanwezigheid van potentiële ontstekingsbronnen in de buurt van emissiebronnen met de nodige behoedzaamheid moet worden beoordeeld.
De toepassing van dit voorschrift vergt wel een elektrostatische ontstekingsenergie die hoger is dan de noodzakelijke minimale ontstekingsenergie van de explosiegevaarlijke atmosfeer.
Voor een groot aantal gasmedia en zeker voor de stofmedia ligt de minimale ontstekingsenergie echter aanzienlijk hoger dan die van de elektrostatische ontladingen zodat heel wat elektrostatische ontstekingsbronnen niet als potentiële ontstekingsbronnen beschouwd moeten worden.
Op het vlak van de formulering van de ontstekingsmogelijkheden door het personeel, valt het gebrek aan aandacht voor de elektrostatische ladingopwekking op het niveau van het schoeisel en de onderliggende draagvloer te betreuren.
Om doeltreffende beschermingsmaatregelen te verwezenlijken moeten aan het schoeisel, geen onderdeel vormend van de kledij, en aan de vloer waarop het personeel zich verplaatst, tevens antistatische eigenschappen worden toebedeeld.
Ten slotte vergen nog andere wetteksten (bv. VLAREM II) een zonering van explosiegevaarlijke ruimten, zelfs voor inrichtingen zonder personeelsbezetting.
Besluit
Bij aanwezigheid van potentiële emissiebronnen moet altijd onderzocht worden of er explosiegevaarlijke atmosferen in de omgeving kunnen voorkomen. Desgevallend wordt steeds een zoneringsplan opgemaakt met alle daaraan gekoppelde administratieve plichten (advies van preventiedienst en erkend keuringsorganisme, opstellen van explosieveiligheidsdossier, voorleggen aan het comité PBW…).
Kortom, zelfs bij afwezigheid van ontstekingsbronnen moet de uitgestrektheid van de explosiegevaarlijke gebieden omheen iedere emissiebron tekenkundig worden verduidelijkt.
Meer online:
De ontstekingsbronnen voor explosiegevaarlijke atmosferen
Zonering van explosiegevaar - Zone-indeling
Zonering van explosiegevaar - Afmetingen van de zones
Basisschema's en praktische voorbeelden van zoneringstekeningen
Explosieveiligheidsdocument: wie moet de zoneringsplannen tekenen?